‘’Je weet nooit wanneer iets voor het laatst is’’
Dit is een van mijn uitspraken. Tegenwoordig.
In de afgelopen zeven weken verloor ik twee mensen aan de dood. Mijn zwager, die zijn hele leven op zijn boerderij woonde, en mijn vriendin X. de paragnost, waar ik zo verschrikkelijk mee lachen kon. Ze vertelde, voorspelde me dingen die ik helemaal niet wilde horen of weten. Of waarvan ik dacht dat het nooit zou gebeuren. Ze had altijd gelijk. Ook al weet ik dat de overledene nooit weg, een soort van om mij heen is, is het heel verdrietig vrienden en familie te verliezen.
Mijn zwager, die de afgelopen jaren, na de dood van zijn vrouw regelmatig bij ons aan tafel aanschoof, was gewoon klaar met zijn leven (87) en zei vaak:
“Laat mij maar doodgaan in mijn slaap’’.
Nadat hij als achtjarige achterop de fiets van zijn vader naar het ziekenhuis gebracht werd, in een stoel gezet, vastgebonden en zijn amandelen geknipt werden, wilde hij niets meer met de huisarts, tandarts of specialist te maken hebben. Zijn hele leven was hij doodsbang voor alles wat een witte jas droeg.
Op een dag, kwam zijn huisarts – in burger natuurlijk- bij hem thuis, voor een gesprek over euthanasie.
De arts weigerde en verwees hem naar het ziekenhuis voor een onderzoekstraject. Vlak nadat de arts vertrokken was, – ik wist niets van dit artsenbezoek- belde ik hem. En kreeg zijn dochter aan de lijn, die zei dat pa even naar het toilet was. ‘’Hij is boos’’, zei ze.
In de nacht daarop overleed hij in zijn slaap. ‘’Hij zag er vredig uit’’, zei zijn dochter. Ik vind dit genadig. Maar ik mis hem wel heel erg. En wanneer was de laatste keer dat hij bij ons gegeten heeft, vroeg ik me af.
Hij was een nachtmens
En als ik vlak voor het slapen gaan dacht: “Oh, ik zal nog even vragen of hij van de week komt eten hier”.
Dan kon dat ook na twaalven. Zelfs tot 02.00 uur. Hij was altijd in voor een gesprek. Waar vind je dat nou nog? Ook al was hij stokdoof, met het gehoorapparaat uit konden we een gesprek hebben. Wanneer was die laatste keer toch? Ik pijnig mijn hersens. Doof zijn maakt eenzaam. Een gehoorapparaat heeft zijn grenzen.
Tijdens de herdenkingsdienst hadden de kleinkinderen een fles jonge jenever bij zijn kist staan. En dronken een borrel op opa. Mijn zwager lustte een borrel, en shagjes.
Nooit meer een sigaretje met hem roken.
Het maakt me verdrietig. Ik weet wanneer die laatste was. Gelukkig wel.
Van de week was de uitvaartdienst van mijn vriendin, de paragnost.
We konden altijd heerlijk onbeheerst lachen, om alle dingen van het leven. Maar verdriet was er ook natuurlijk. Zeker voor haar. Ze was niet voor niks helderhorend en helderwetend geworden.
Haar jeugd was een aaneenschakeling van geweld. Zodoende ontwikkelde ze haar gave al vroeg. En stak, dat wat ze zag en hoorde in haar hoofd, niet onder stoelen of banken. Waardoor van jongs af aan, zowel haar vader als haar moeder gewelddadig waren. Alleen naar haar toe. Ze vroeg zich altijd af, waarom er niemand van de kinderen was die haar hielp?
Ze vonden haar een duivelskind.
In therapie mocht ik haar verhalen horen.
Maar zij bleef in liefde. Zoveel liefde had ze, dat ze het hele familie-karma droeg, tot in de grootouderlijn aan toe. Ze was een helper. Ze wilde het allemaal oplossen.
Haar lichaam kon niet op, tegen zoveel verdriet en verzwegen geweld (Jappenkamp, opa tegen oma, oma tegen kinderen, de ketting van geweld die niet stopt).
En zij wilde het allemaal oplossen. Het is haar longen, haar lichaam fataal geworden. Ook mij voorspelde ze veel, zodat ik het wel eens met een korreltje zout nam. Om later te ontdekken dat het toch wel uitkwam. Ze voorspelde dat ik les zou geven aan een groep leerlingen. Wat afgelopen jaar is gebeurd. Ook voorspelde ze dat er een zieltje rondom mijn dochter, die toen al twee kinderen had en geen gezinsuitbreiding wilde, rondwaarde. Ook dat kwam uit. Ik weet nog wel de laatste keer dat ik mijn vriendin sprak, maar niet meer het laatste contact via de whats-app.
Op de dag van haar uitvaartdienst
was ik vroeg op weg. Ik kende het crematorium niet. Totdat ik ineens achter een lijkwagen reed. Haar lijkwagen, die stopte. Knipperlichten gingen aan. De begrafenisondernemer stapte uit, en ging eerbiedig voor de wagen uit lopen. Even later voegden haar man, kinderen en kleinkinderen zich achter de auto. Ik geloofde mijn ogen niet. Ik nam een foto en moest grinniken.
Want ik zei altijd tegen haar: “Niet zo eng met die geesten doen hè?” Toeval bestaat niet, zei ze. Zelfs nu nog kon ik even met haar lachen. Daarna heb ik tijdens de dienst erg moeten huilen. Want wat ga ik haar missen. Ik mis haar nu al. Altijd die laatste keer, waarvan je niet weet dát het de laatste keer is.
Trouwens, aan mijn zwager vroeg ik bij leven, of hij me een teken wilde geven als hij dood was. Hij zei: “Dood is dood en daarna is er niks meer’’.
“Maar als het niet zo is, geef me dan een teken. Maar niet zo eng hè, niet midden in de nacht of zo’’.
Samen met mijn lief, half negen
op de zondagochtend, kwam er ‘’iets’’ met een bonk tegen het slaapkamerraam. Een zeer onbekend geluid voor ons beiden.
Alsof er iemand hard op de ruit sloeg. Iets wat hij vroeger ook deed.
Hij deed dit op dezelfde dag dat we zouden gaan condoleren, op zijn boerderij waar hij in dezelfde kamer lag opgebaard als waar hij geboren werd.
Er vallen gaten in mijn leven. Ik ga hem missen.
En haar ook.
Copyright Laura Daggers-de Koning
17-08-2019